Voor de gemiddelde New Yorker is de ondergrondse metro een noodzakelijk kwaad. Vaak is het ondraaglijk warm in de ondergrondse metrostations, altijd is het er druk, regelmatig lopen er de meest rare figuren rond en eenmaal op het treinstel is het wringen of ploeteren voor een zitje. Vele bewoners verkiezen dan ook de gele taxi’s als prijzig alternatief, al zullen die hen zelden sneller op hun bestemming brengen. De stalen rupsen, verwikkeld in een waanzinnig kluwen van efficiënte verbindingen, vervoeren echter elke dag opnieuw miljoenen passagiers en zijn ongetwijfeld de betrouwbaarste manier om je vlot doorheen de stad te begeven. Het duurt wellicht enkele dagen voordat de gemiddelde toerist het uitgebreide vervoersnetwerk volledig heeft doorgrond, maar eenmaal de lijnen ontrafeld, is de Subway een wereld van mobiel vernuft.
Zelf ben ik na al die tijd nog steeds gefascineerd door de mobiele
onderwereld van New York. Reizen met de metro in The Big Apple is altijd een
beetje avontuur, ook al rijdt deze zeer regelmatig en punctueel. En dit 24 uren
per dag, zeven op zeven, zonder wekelijkse stakingen of technische defecten.
Het avontuur zit hem vooral in de mensen van diverse pluimage die je er
aantreft, mensen die kleur geven aan deze onderaardse wereldstad. En dan heb ik
het nog niet eens over de vaak uiterst getalenteerde muzikanten en artiesten die
je in de stations of vaak ook op de metrostellen zelf aantreft. Bovenal is de
NY Subway dé plek in deze stad om aan people watching te doen! Een ritje in een rups van staal doorheen
Manhattan leert je in één simpele trek hoe divers en kleurrijk de bevolking van
deze metropool wel is.
Met deze gedachte in het achterhoofd ben ik er gisteren op uit
getrokken. Gewapend met pen en papier, klaar om een dagje mensen te observeren
in het meest hectische deel van New York alwaar de zon nooit reikt. Zonder een
echt plan trok ik naar het meest naburige metrostation, zijnde Delancey Street,
alwaar ik op mijn vertrouwde verbinding sprong, met name de F-lijn. Klaar om
alles op mij te laten afkomen nestelde ik me discreet op het harde bankstel,
benieuwd wat deze namiddag voor mij in petto had. Ik zou me hierbij vooral
laten leiden door het toeval, al was de achterliggende gedachte wel om tot in
The Bronx te raken en om vandaar in de omgekeerde richting tot in Wall Street
af te zakken. Van de achterbuurten in het meest verkommerde deel van de stad
naar het rijke epicentrum, dat leek me wel een interessant gegeven.
Mijn eerste rit van de dag begint behoorlijk doordeweeks. De
metrostellen zijn voorlopig vooral gevuld met schoolgaande jeugd, die vrij
gelaten en ietwat sip voor zich uitkijkend huiswaarts keert. Soms durven deze
jongeren zich wel eens bezondigen aan de ongeschreven beleefdheidsregels van de
NY Subway; met name zich discreet en niet al te luidruchtig gedragen. Maar deze
middag maken ze een makke indruk. Misschien omdat de herfst net is aangebroken,
de dagelijkse sleur zich opnieuw heeft ingezet en omdat de opwindende zomer met
de daarbij gepaarde hormonenopstoot nu definitief achter de rug ligt. Verder
zie ik een iets oudere dame, handtas stevig tussen beide armen geklemd, die
langzaam in slaap dommelt. Naast mij een blanke jonge kerel, met een trendy
hoed op het hoofd, stil voor zich uitkijkend, ik weet niet in welke gedachten
verzonken. Iets verderop een oudere man, ik vermoed van Indische origine, met
een pokdalig gezicht maar een gloednieuw boek in de handen. Kortom, niet meteen
mijn boeiendste metrorit ooit, maar misschien stilte voor de storm?
Eenmaal voorbij Union Square, nog steeds één der epicentra van de stad, begint het pendelende publiek te veranderen. Ik zie nu vooral veel kleurlingen, die een uitgeputte indruk maken. Het doet me vermoeden dat ze allen terugkeren van een ongetwijfeld zware werkdag in de stad. Deze mensen werken dan wel in Manhattan, wonen doen ze er zeker niet! Onbetaalbaar voor de gewone werkmens. Een personage dat me meteen opvalt is een ietwat oudere zwarte man met grijs krullend haar, antieke wandelstok in de hand, blauwe sportieve muts op het hoofd en drager van een donkere bril. Een markante figuur, die een wijze en stijlvolle indruk op me maakt, maar ook wel iets onheilspellends heeft. Als hij merkt dat ik hem in de gaten heb, wend ik veiligheidshalve mijn blik even af. Wie weet welke vloek hij over mij uitspreken zal. Hij is tot dusver de enige opvallende protagonist op het treinstel. Ik vraag me af of de overige pendelaars zich nog bewust zijn van het feit dat ze zich in de hipste stad ter wereld bevinden. Ik betwijfel het eerlijk gezegd. Het valt me nu trouwens ook op dat er opvallend weinig passagiers met hun Iphone aan de slag zijn. Een rariteit, want voor de meeste trendy New Yorkers staat een metrorit immers gelijk aan intens getik, getokkel en gestaar op dat dunne ding met een display dat ik zelf nog steeds niet in mijn bezit heb.
De enigste die wel met de allernieuwste Apple smartphone in
de weer is, is het mooie meisje dat ondertussen ook nauwkeurig de metrokaart
bestudeert. Ik vermoed een nieuwe inwoonster, vol ambitie en verwachting, maar
nog op zoek naar de juiste weg om het te maken in deze stad? Aan haar attitude
zal het alvast niet liggen. Ik schat haar 23 jaar en ze is ongetwijfeld de
verborgen parel in deze anonieme massa. Mijn nieuwsgierigheid komt alweer
opzetten, benieuwd naar haar verhaal, me afvragend of zij één van de uitverkorenen
zal zijn die het wél zal maken in New York. Maar voor ik haar iets vragen kan,
is ze reeds verdwenen en heeft ze plaats gemaakt voor een vriendelijk ogende
Latina. Ik zie hoe de jonge vrouw vertederend kijkt naar de harmonicaspeler die
zonet het treinstel is opgestapt en een melancholisch deuntje heeft ingezet. Ik
denk even aan Rocco Granata, vraag me niet waarom, en bedenk vervolgens dat
Zuid-Amerikaanse vrouwen meestal minder hip maar heel wat sympathieker ogen dan
die kille Manhattan babes.
Iets verder uptown, een vijftiental straten boven Bryant
Park, besluit ik om deze metro stilaan te verlaten, om me vervolgens richting
The Bronx te begeven. Ik kijk nog een laatste keertje rond me heen. De
aanwezigen lijken nu plots ouder geworden en zo mogelijk nog gevarieerder. Ik
zie Aziaten, donkere Afrikanen, bleke Afrikanen, Latino’s en hier en daar een
blanke bleekscheet. Er heerst nog steeds een gezapige sfeer op deze metro,
waardoor de jonge Afrikaan met zijn flashy rode bril, maar verder volledig
weggestoken onder een grote grijze kap, onverstoord kan verder slapen.
Ik ben uitgestapt in 59th Street, ten oosten van Central
Park. Via een korte transit wandeling kom ik aan de metrohalte vanwaar ik ‘lijn
4’ kan nemen, in één rechte streep naar The Bronx, eindbestemming Woodlawn. Uiterst
benieuwd ben ik voor deze rit en ook wel een beetje op mijn hoede. Iedereen
heeft al wel eens ruige verhalen gehoord over The Bronx en eerlijk gezegd heb
ik totaal geen idee van wat me ginds te wachten staat. Evenmin heb ik me vooraf
geïnformeerd rondom het ‘veiligheidsgehalte’ van dit traject. Anderzijds weiger
ik categoriek aan doemdenken te doen. Ik heb geen waardevolle spullen bij me,
stel me heel low profile op. Met die bescheiden voorzorgsmaatregelen meen ik
dat een mens zich zowat overal doorheen de stad moet kunnen begeven zonder
gevaar. Het komende uur zal me leren of deze redenering correct is.
Het betreffende station maakt alvast een minder frisse
indruk dan diegene ik gewoon ben. Het is er vuiler, de sfeer ietwat grimmiger
of misschien beeld ik me dit enkel in. Wel opvallend én niet ingebeeld is dat
ik vrijwel de enige blanke ben onder de talrijke wachtenden. Als even later de
metro eindelijk toekomt, is daar plots de twijfel. De wagons zitten tot de nok
vol, pendelaars als gestapeld vee. Als dit varkens waren, was Gaia al lang in
actie getreden. Ik vraag me af of het wel aangeraden is om me tussen deze
wriemelende massa te begeven, terwijl ik ook rustig op een bankje in Bryant
Park zou kunnen gaan zitten. Maar was dit uiteindelijk niet het doel van deze middag?
Als een bleke ‘rasechte’ New Yorker wring
ik me aldus tussen het slachtvee, benieuwd naar wat me vanaf dan te wachten staat.
Eerste belangrijke bedenking hierbij; op dit treinstel bijna enkel mannen! In
zoverre ik rond me heen kan kijken is minstens 80% van de reizigers hier van
het mannelijke geslacht. En ik kan begrijpen dat menige vrouw zich weinig
geroepen voelt om tussen deze wel erg close verzameling van testosteron te
komen staan. Desondanks gaat het er wel allemaal beschaafd aan toe, alles
blijft gedisciplineerd. Het valt me ook op dat onaangename geurtjes afwezig
blijven, wat toch niet zou verbazen in deze broeierige mensenzee.
Eenmaal toegekomen in 115th Street ( Spanish Harlem ) komt
er plots ambiance in de keet. Nadat er eerst een pak pendelaars het rijtuig
hebben verlaten, maakt een groep van zowat 15 jonge Latino’s er zijn opwachting. En het moge duidelijk wezen, die
hebben zin in een feestje. Ik zie heel wat andere reizigers de wenkbrauwen
fronsen, maar zelf sla ik het tafereel geamuseerd aan. Er klinkt gejuich en getier
en vanuit het niets schallen er plots opzwepende salsa-deuntjes doorheen het
hele metrostel. Enkele mollige maar daarom niet minder zwoele Latina’s zetten
het op een dansen middenin de wagon, anderen beginnen spontaan mee te zingen.
Het drukke treinstel is eensklaps herschapen tot een Braziliaanse fiësta en
hier en daar steekt een lokale pendelaar schroomvallig de Iphone in de lucht om
het vrolijke tafereel op Youtube te zetten. Andere reizigers zijn minder enthousiast
en zuchten in het luchtledige. Ik wens hen allen een welverdiende vakantie naar
Brazilië toe, want het lijkt alsof ze het nodig hebben. De azijn mag dan even
in de koelkast blijven staan. Al geef ik toe, misschien snakken de meesten onder
hen na een zware werkdag gewoon naar een beetje rust.
Eenmaal het Yankee stadium voorbij verlaat de olijke bende
het metrotoestel en keert tot opluchting van velen de grijze stilte terug. Het
is ondertussen minder druk geworden en vanaf dit punt rijdt de metro
bovengronds. Dat is een meevaller, want voor de rest van de rit zal ik
onverstoord zicht krijgen op The Bronx, waar we inmiddels zijn aanbeland. Ik
zie een indrukwekkend oerwoud van oude gebouwen, de meesten ongeveer 8
verdiepingen hoog. Een eindeloze reeks van identieke ietwat verloederde
flatgebouwen, inspiratieloos naast elkaar gepland, die in hun totaliteit een
ontmoedigende sfeer uitstralen. Dit is het New York dat je als toerist niet te
zien krijgt. Het doet me denken aan de
achterbuurten zoals je die ook bij ons in sommige grootsteden aantreft. Alleen
betreft het hier geen afgezonderde wijk met enkele afvallige appartementsblokken,
maar een oneindig woestijn van onpersoonlijke woonkazernes. Tot zover het oog
reiken kan, zie ik letterlijk duizenden van deze blokken. Enkel de talrijke
grafiti geeft dit grauwe plaatje een beetje kleur. En toch… Hier en daar, doorheen
deze troosteloze woongebouwen, zie ik enkele verrassende architecturale
pareltjes. Majestueuze gebouwen, die opvallen in hun grootsheid en goede staat.
Een nadere kijk leert me dat het voornamelijk schoolgebouwen betreft. Misschien
is er toch nog hoop voor deze buurt?
Naarmate ik de allerlaatste halte nader, Woodlawn ( ongeveer 200th Street ) verandert het uitzich, wordt het minder onaangenaam. Ik zie opnieuw bomen in de straten, hier en daar zelfs een mooi aangelegd natuurpark. Ik vermoed dat we de kern van The Bronx inmiddels zijn gepasseerd, want ook op de metro zelf valt niet veel volk meer te bespeuren. Eenmaal toegekomen aan de eindhalte van deze rit, zijn er nog slechts 3 passagiers in het rijtuig. Geen ruige tot de tanden bewapende bendeleden, maar wel een net verzorgde kleurling in maatpak, een knappe blondine en een Latina met baby. Samen met hen verlaat ik het rijtuig en zet me op een bankje in het station. Ik had me het ruige The Bronx anders voorgesteld; nergens hoor ik het geknal van vuurgevechten, geen gekrijs van een bejaarde dame die wordt overvallen, zelfs geen sirenes van brandweerwagens zoals je die in hartje Manhattan elke minuut hoort loeien. Pas later zou ik vernemen dat het ‘echte’ The Bronx, zoals wij het kennen uit de gangsterfilms, verder verwijderd ligt van deze metrolijn. Ik heb dus enkel de ‘betere’ buurten gezien.
Als ik na een korte pauze de terugtocht aanvang, ditmaal met
bestemming Wall Street, kom ik tot de hoopvolle conclusie dat mijn beeld over
The Bronx slechts gedeeltelijk klopte. De troosteloze aanblik van de verouderde
flatgebouwen is weliswaar weinig opbeurend, maar ook nu valt het me op dat het
minder erg is dan ik had verwacht. Hier en daar prijken ook mooie en verzorgde
kerkgebouwen en sommige wijken stralen zelfs een rustige, kindvriendelijke
sfeer uit. Ook zie ik dat alle straten gevuld zijn met behoorlijk grote wagens
die netjes blinken. Niet de roestige wrakken rijkelijk voorzien van kogelgaten
die je zou verwachten. Ik bedenk me dat het in sommige delen van The Bronx
misschien wel aangenamer wonen moet zijn dan in hartje Manhattan, met meer
ademruimte, ruimere zichten, meer groen. Een andere bedenking die ik me maak is
echter de anonimiteit en nietigheid van het individu die ik hier ervaar. Een
voorzichtige berekening die ik maak leert me dat hier misschien wel een miljoen
mensen wonen in de vele onpersoonlijke woonkazernes. Allemaal mensen met eigen
ideeën en verhalen, met een eigen toekomstbeeld en verleden. En toch kan ik me
niet van de indruk ontdoen dat slechts weinigen onder hen er ooit in zullen
slagen om aan deze anonimiteit te ontsnappen. Ik troost me echter met de
gedachte aan de mooie schoolgebouwen.
De rest van de rit verloopt rustig. Eenmaal we Manhattan
naderen wordt het behoorlijk druk in het metrotoestel, het spitsuur is
inmiddels volop aan de gang. Tussen de drukte door zie ik plots een jong
ventje, ik schat hem nauwelijks tien jaar, met fel gekleurde emmers doorheen
het rijtuig passeren. Hij neemt plaats in het midden van de wagon en begint onverwijld
en met overtuiging de menige toe te spreken. ‘Can I have your attention ladies
and gentlemen?’. Dan volgt een behoorlijk geslaagde drumsessie op zijn emmers,
waarbij de jonge Michael Jackson het ook nog eens op een zingen zet.
Ongelooflijk hoe dit klein ventje er in slaagt om de aandacht te trekken,
slechts gewapend met gekleurd plastic, zijn behoorlijke stem maar vooral een
hele flinke portie lef. Na zijn drumsolo spreekt hij de pendelaars frank en
vrij toe. ’Ik weet dat jullie een vermoeiende werkdag achter de rug hebben en
dat jullie liefst zo snel mogelijk naar huis willen. Zelf ben ik ook moe beste
mensen. Ik ben van 8u deze morgen tot 4u in de namiddag naar school gegaan en
nu probeer ik een klein centje te verdienen om het leven van mijn ouders
dragelijker te maken. Jullie mogen ook dansen en zingen mensen, het is hier
niet de bibliotheek. Negeer me niet mensen, geef me applaus en geef me nadien
een dollar. Twee dollar is nog beter. Maar als dat niet past, ben ik ook
tevreden met enkele muntstukken. Komaan mensen, wees niet gierig, geef me wat
jullie kunnen missen’. Ik sta zowat aan de grond genageld van zijn
welbespraaktheid en vraag me af wat er ooit van deze lefgozer zal worden…
In deze toestand bereik ik stilaan de eindbestemming van
mijn metro-avontuur, Wall Street. Van de meest verpauperde buurt in New York
naar het financiële hart van de wereld, in minder dan een uurtje metro rijden.
Het metrotoestel is opnieuw verworden tot een kleurrijke combinatie van
allerlei rassen en standen. Ik zie rijke saaie bleekscheten gehuld in dure
kostuums, stoere Afrikaanse macho’s in afgezakte jeans, bescheiden Aziaten in
verfrommeld werktenue. Ik zie hoe marginalen en zakenmensen broederlijk naast
elkaar zitten. De meesten van hen in zichzelf gekeerd, vertoevend in hun eigen
universum, voor zich uitstarend in het niets. Los van rang of stand is er iets
dat al deze mensen bindt. Allen proberen
ze hun eigen weg te vinden of te maken in deze stad, eenieder denkt naarstig na
over het pad dat hier voor hem/haar ligt uitgespreid. Of het nu als CEO is van
een duizelingwekkende multinational, als full time taxichauffeur van een
glimmende bolide, als anonieme huisvrouw of als veelbelovend model of topmuzikant.
Duizenden gezichten heb ik vandaag gezien, duizenden levens gepasseerd.
Misschien zat er wel een toekomstige Amerikaanse president naast mij, of een
artistiek genie, misschien wel een potentiële seriemoordenaar. In New York weet
je het nooit. Ik stap in ieder geval
levend en wel uit het metrotoestel, beseffend dat ik deze stad wellicht nooit
zal doorgronden, evenmin als haar inwoners. Mijn fascinatie neemt er alleen
maar van toe.
( PS: in tegenstelling tot mijn eerdere verslagen, zijn sommige van de foto's in dit verslag niet van eigen makelij.. )
Geen opmerkingen:
Een reactie posten